een vreemde man, en die ons vreemd ontviel

]

vanmiddag struinde ik wat door blauwbaard’s kamer. mijn nieuwe boekenkastje was nog niet helemaal vol en blauwbaard’s kamer barst van vanalles. ook van een zooi bijna-vergeten boeken. en zo kwam ik emile weer tegen, in de vorm van langs zelf gekozen paden, het leven van h.j. scheltema, n.e.m. pareau & mr. j. jer. van nes. geschreven door e.w.a. henssen.

voor moniiq, eindelijk maar tochamsterdam, 7 juli 1998emile

ik kende emile een jaar of 5 denk ik, het laatste jaar nabijer. ik kende hem van mijn stamkroeg en van wat post-redactievergadering borrels van de tweede ronde, een tijdschrift waarin wat mensen schrijven die ik ken. en al jaren zou-ie me dat boek eens geven. en altijd was-ie het wel weer vergeten.

zomer ’98 gingen we uit dineren, vlak voordat ik een maand in noord-portugal zou zijn. het bleek een belangrijke voetbalavond voor nederland en veel restaurants waren dicht of hadden een tv-scherm aan. toen we uiteindelijk een goede hadden gevonden bleken we de enige gasten. het personeel was zeer attent en keek de wedstrijd ergens achterin de keuken en meestal kwam hun lawaai niet boven de muziek uit. en toen kreeg ik van emile plots toch dat boek. omdat ik op vakantie ging en in al die treinen toch wat te doen moest hebben.

(ik had met wat anderen een huis gehuurd in een obscuur dorpje. de rest vloog maar ik wilde zo graag met de trein. dat werden 3 treinen tussen hier en de spaans-portugese grens, daar om 5 uur ‘sochtends wakker gemaakt want de portugese ns staakte, een bustocht naar porto en vervolgens mijn weg noordelijker moeten zoeken. het waren zo’n 30 toch heerlijke uren, en in tegenstelling tot mijn gevlogen huisgenoten kwam ik compleet ontstressed aanwandelen daar. ook had ik al veel verhalen. maar laat ik weer even terugdwalen naar vlak voor die reis)

na het diner zijn we nog wat gaan drinken en we spraken af om ergens in september weer te gaan eten. dan zou ik van mijn vakantie vertellen en ook over hoe zijn boek las.

ik las wat in de treinen en ook in de weken erna op ons stenen terras en in het gras en soms op zand. en toen ik ergens begin augustus terugkwam

(weer even wegdwalen. wat had ik die reis briljant gepland. op de heenweg moest ik dwars door parijs per metro met al mijn bagage van station veranderen op de dag van de finale van het wk voetbal dat daar in ’98 was -dat was het wk, toch?-. op de terugweg moest ik weer heel parijs door om van het ene station naar het andere te komen. dat bleek de dag van de aankomst van de tour de france. sindsdien kan ik overal tegen & ben ik overtuigd van het nut van survivaltrainingen.)

en een avond niet lang na mijn terugkomst in augustus liep ik emile tegen het lijf. we dronken wat tot sluitingstijd en daarna nog aan de overkant. er kwam zo’n polaroidverkoper langs en we hebben er 3 laten maken, ik heb er 2. en toen spraken we af begin september bij een eten verder te praten.

niet veel dagen later liep emile ‘snachts op straat en kreeg een hersenbloeding. een overleefbare, dat wel. alleen, hij liep op dat moment van hersenbloeding langs een gracht en viel in het gat van zo’n van-de-stoep-naar-beneden trap als je aan de grachten veel hebt. zijn hoofd kwam naar neer en hij raakte in coma en er niet meer uit. de februari daarop overleed hij.

de herinneringen deden me wat googelen en ik zag dat er een boek voor hem is gemaakt een vreemde man, en die ons vreemd ontviel. liber amicorum e.w.a. henssen. ik heb het besteld natuurlijk. is mogelijk uitverkocht stond er bij. maar ik hoop toch ook dit boek nog eens te krijgen. ik kreeg op mijn bestelling een bevestigingsmailtje terug, een goed teken.

Dag, daar ga je, daar ging je, en ik hoor het pas nu. Daar ging je en dat is goed, want zo ging het niet meer. Ik heb een boek, wat polaroids en wat mooie verhalen. Die gaan niet zomaar, zo weg als jij.

Je ging zoals je altijd ging, zo zonder dat ik het door had, niet zo van: “Nou, dag Moniiq & tot ziens”, nee, je ging altijd gewoon als ik met iemand anders aan het lachen was, zo zonder die last van ‘dag’-zeggen. En dan opeens was je weg en tien minuten later keek ik verbaasd om me heen. Maar dan was je al gegaan, al kwamen we elkaar een uurtje later wel weer tegen, of soms een paar dagen.

En ook nu, zomaar, al kon ik wennen aan je weg-zijn want je was zeg maar in slaap gevallen aan tafel. Zo half weg, zo plotseling. Zo slapend. En ook nu zag ik je niet echt weggaan, en niemand kon mij vertellen dat je wegging, want die iemanden, nu ja, die zie ik nooit meer. Druk enzo. Maar dat wist je wel, en je liet mij gewoon druk zijn en je ging. En dat is goed, want zo ging het niet meer, zo maandenlang slapend.

En net als altijd, wanneer ik pas merkte dat je weg was gegaan als ons eten werd gebracht, en ik dat dan maar met de anderen opat, zo ging je ook nu. Ik heb niks gemerkt, iemand anders wel, gelukkig. Een emailtje dat ze over je spreken in het Parool, zo ben je gegaan voor mij. Godverdomme Emile, had je niet één keer gewoon kunnen zeggen: nu, dag Moniiq, tot over een uurtje?

Ze schrijven over je in de krant. Maar ik heb een boek, en polaroids, en
mooie verhalen, en die gaan niet zomaar. Zo zomaar als jij. Maar het past wel bij je, zo van: ik ben er niet geweest, laat alleen wat letters na, en verder bemerken de mensen niet dat ik ga. Het klopt alleen niet, je laat meer sporen na. Niet alleen een boek en polaroids en mooie verhalen.

Zo zomaar kun je heus niet gaan, zo en passant geleefd, oh nee. Je bent er nog op meer manieren, zoals je ook soms naast me liep toen je sliep. Zo zomaar ben je niet gegaan, al ging het niet meer. Soms ben je er nog, weet je dat? Zo zomaar ging je niet. Als ik je aanraak, krul je je glimlachend op in de dood. Zo ben je er nog. Dag Emile, tot over een uurtje.

2 maart 1999

One thought on een vreemde man, en die ons vreemd ontviel

Leave a Reply